Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

 

Artikel 29 Voorschriften
1
Het college geeft bij de toelating voorschriften omtrent:
a
de doeleinden waarvoor het gewasbeschermingsmiddel uitsluitend dan wel niet gebruikt mag worden,
b
de voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in artikel 28, eerste lid, onderdelen b tot en met f, alsmede het krachtens het tweede, derde en vijfde lid van dat artikel bepaalde,
c
goede praktijken alsmede waar mogelijk, de toepassing van de beginselen van geïntegreerde bestrijding, en
d
de samenstelling, kleur, grootte, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen en vermeldingen op, aan, bij of van de verpakking van het gewasbeschermingsmiddel.
2
Het college kan bij de toelating voorts voorschriften geven over onder meer:
a
het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel voor een aangewezen categorie van personen of rechtspersonen,
b
het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel voor een aangewezen categorie van personen of rechtspersonen alsmede:
1
de tijden en plaatsen waarop,
2
de klimatologische omstandigheden waaronder,
3
de doseringen waarin,
4
de wijze waarop, of
5
de technische hulpmiddelen waarmede, het gewasbeschermingsmiddel wordt toegepast,
c
het gebruik van technische veiligheidsmaatregelen, of
d
door de gebruiker van het gewasbeschermingmiddel in acht te nemen veiligheidstermijnen, voorzorgsmaatregelen en veiligheidsadviezen met betrekking tot de bescherming van zichzelf, andere gebruikers, leveranciers, werknemers, consumenten, dieren of het milieu bij:
1
het oogsten of in het verkeer brengen van behandelde planten of delen daarvan,
2
het gebruik van behandelde planten of delen daarvan,
3
het telen van gewassen op behandelde grond,
4
het gebruik van behandeld water,
5
het betreden of gebruiken van behandelde ruimten, oppervlakken en goederen,
6
het betreden of gebruiken van ruimten, waarin zich behandelde goederen bevinden of bevonden, of
7
het informeren van gebruikers, leveranciers en werknemers over de gevaren en de maatregelen tot voorkoming van gevaar bij handelingen als bedoeld onder 1° tot en met 6°.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste en tweede lid alsmede over te stellen voorschriften inzake:
a
de toepassing van beginselen van geïntegreerde bestrijding als bedoeld in artikel 78,
b
de uitvoering van goede praktijken als bedoeld in artikel 79,
c
het gebruik van voertuigen, werktuigen, methoden, technieken, materialen bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 80,
d
een ingevolge artikel 81 aan te vragen vergunning, vrijstelling, ontheffing of meldingsplicht.
4
Indien Onze Minister overweegt een voordracht te doen tot vaststelling, wijziging, of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid kan hij, indien een onmiddellijke voorziening vereist is, regelen stellen overeenkomstig de voorgenomen maatregelen.
5
Een regeling als bedoeld in het vierde lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de daar bedoelde algemene maatregel van bestuur, in werking treedt, doch uiterlijk tot acht maanden na het in werking treden van de regeling.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •